Now Reading
Sterke schaalvergroting in de landbouw sinds 1950

Sterke schaalvergroting in de landbouw sinds 1950

In de periode 1950-2016 zijn zes op de zeven landbouwbedrijven verdwenen, de blijvers zijn flink groter geworden. In 1950 had een doorsnee bedrijf 5,7 hectare, inmiddels is dit 32,4 hectare. Ook het aantal dieren per bedrijf steeg in een rap tempo. Een doorsnee varkenshouder had in 1950 nog 7 varkens, tegenwoordig zijn er op een bedrijf met vleesvarkens gemiddeld 1,6 duizend varkens. Het gemiddeld aantal runderen per rundveebedrijf steeg van 13 tot bijna 160 dieren. Dit meldt het CBS.

Aantal land- en tuinbouwbedrijven blijft afnemen
Het aantal land- en tuinbouwbedrijven is gestaag gedaald van 410 duizend in 1950 tot 55 duizend in 2016. In 1950 beheerden de bedrijven samen meer dan 2,3 miljoen hectare cultuurgrond. In 2016 was dat afgenomen tot 1,8 miljoen hectare. Het aantal bedrijven daalde harder dan de oppervlakte cultuurgrond, dus de landbouwbedrijven zijn steeds groter geworden. De gemiddelde teeltoppervlakte per bedrijf nam toe van 5,7 hectare in 1950 tot 32,4 hectare in 2016. Een vergelijkbare schaalvergroting heeft zich voorgedaan in de veehouderij. Een doorsnee rundveehouder had in 2016 bijna 160 runderen, in 1950 nog maar 13. Waren er in 2000 nog 44 bedrijven met 250 of meer koeien, in 2016 was dat gegroeid naar 511 bedrijven.

Meer melkgeiten en schapen na invoering quotum
Na de invoering van de melkquota voor koeien in 1984 nam het aantal melkgeiten toe tot bijna 375 duizend in 2009. Na een daling als gevolg van de Q-koorts is het aantal geiten alweer toegenomen naar bijna 500 duizend stuks in 2016. Ook het aantal grote melkgeitenbedrijven is in tien jaar tijd toegenomen. In 2005 waren er 4 bedrijven met 1,5 duizend of meer melkgeiten, in 2016 was dat aantal gestegen tot 43.

Ook het aantal schapen nam na het midden van de jaren tachtig aanvankelijk fors toe. De schapenstapel groeide in korte tijd zelfs explosief tot 2 miljoen dieren in 1992. Vanaf dat moment kwamen de schapen onder de mestwetgeving te vallen en was er een lagere ooipremie, waarna het aantal schapen in de volgende jaren weer daalde. In 1980 waren er 850 duizend schapen, in 1992 2 miljoen en in 2016 780 duizend. De schapen zijn verdeeld over ruim 8 duizend bedrijven.

Toename grotere varkensbedrijven
Ook in de varkenshouderij is het aantal bedrijven afgenomen, tegelijk met een toename van het aantal dieren. Het gemiddeld aantal dieren per bedrijf steeg. Nederland telde op 1 april 2016 ongeveer 12,5 miljoen varkens. In 1950 besloeg de varkensstapel iets minder dan 2 miljoen stuks. Het aantal varkens was het hoogst in 1997 met 15 miljoen dieren. Na de uitbraak van de varkenspest in februari van dat jaar kromp de varkensstapel in een jaar tijd fors in. De jaren erna daalde de varkensstapel verder, tot 11,2 miljoen in 2004.
Had een gemiddelde varkenshouderij begin jaren vijftig nog 7 varkens, tegenwoordig houdt een vleesvarkenshouder al snel 1,6 duizend dieren. Ook het aantal grote bedrijven neemt toe. In 2000 waren er 14 bedrijven met 7,5 duizend of meer vleesvarkens, in 2016 waren dat er 89.

Pluimveesector telde 94 miljoen dieren in 2016
In de Nederlandse stallen stonden in 1956 nog zo’n 33 miljoen leghennen en 2,4 miljoen vleeskuikens. In 2016 was het aantal leghennen toegenomen tot 46 miljoen en was het aantal vleeskuikens meer dan vertwintigvoudigd tot 48 miljoen. Na de uitbraak van de vogelgriep begin 2003 nam het aantal kippen tijdelijk af, maar al na een jaar was alweer sprake van een stijging. Van 2015 op 2016 is het aantal kippen iets gedaald, met ongeveer 2,4 miljoen dieren.

Meer gezinsarbeidskrachten per bedrijf
Niet alleen het aantal bedrijven in de landbouwsector nam in meer dan zestig jaar af, ook de werkgelegenheid daalde fors. In 2016 waren 172 duizend mensen werkzaam in de landbouw, in 1950 waren dat er nog 580 duizend. Ongeveer 480 duizend daarvan waren zogenoemde gezinsarbeidskrachten, iets meer dan 100 duizend werknemers waren overige vaste arbeidskrachten. In 1965 was deze laatste groep nog maar half zo groot. In de loop der jaren nam het aantal vaste niet-gezinsarbeidskrachten weer toe tot bijna 90 duizend in het jaar 2000, om daarna te dalen naar ongeveer 54 duizend werknemers in 2016. Ook het aantal gezinsarbeidskrachten daalde, maar minder hard dan het aantal vaste krachten. Verhoudingsgewijs is hun aantal zelfs toegenomen. Op ieder gezinsbedrijf telt ons land naast het bedrijfshoofd 1,3 gezinsarbeidskrachten. In 1950 was per bedrijf naast het bedrijfshoofd gemiddeld maar 0,2 gezinsarbeidskracht actief.

Scroll To Top