De Centrale Raad van Beroep beslist in een aantal uitspraken van dat de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen is toegestaan. Een tijdelijk verlies aan inkomen (AOW-gat) van één maand levert geen onevenredig nadeel op voor de pensioengerechtigde. Verder houdt de verhoging van de AOW-leeftijd geen (leeftijds)discriminatie in.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
In 2013 is een stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd ingevoerd. Hierbij is begonnen met de groep pensioengerechtigden die tussen 1 januari 1948 en 1 december 1948 is geboren. Doordat de AOW-uitkering later ingaat, kan een pensioengerechtigde in bepaalde gevallen worden geconfronteerd met een AOW-gat. De Centrale Raad oordeelt dat opgebouwde AOW-rechten moeten worden aangemerkt als eigendom dat door het Europese recht wordt beschermd. De verhoging van de AOW-leeftijd betekent een beperking van een ongestoord genot van dit eigendom. Daarvoor is echter een rechtvaardiging aanwezig. Met de maatregel worden de overheidsuitgaven beperkt en wordt het draagvlak voor de AOW veiliggesteld.
Verder is de Centrale Raad van oordeel dat met de maatregel in het algemeen een behoorlijk evenwicht is behouden tussen het algemene belang van de samenleving en de individuele belangen van pensioengerechtigden. De AOW-leeftijd wordt geleidelijk aan verhoogd en er is een compensatieregeling voor pensioengerechtigden met weinig inkomen en vermogen. In individuele gevallen kan wel sprake zijn van een onevenredig nadeel. In de zaken waarin de Centrale Raad nu heeft beslist, was dat echter niet het geval of was dat nog niet vast te stellen. Aan de orde was onder meer een zaak over een pensioengerechtigde die te veel vermogen had om een beroep te kunnen doen op de compensatieregeling. Hij moest daardoor een AOW-gat van één maand met spaargeld overbruggen. Dit levert geen onevenredig nadeel op.
Tot slot is de Centrale Raad van oordeel dat de verhoging van de AOW-leeftijd geen ongeoorloofd onderscheid, bijvoorbeeld naar leeftijd, inhoudt. De keuze voor een leeftijdsgrens met ingang van wanneer nieuwe wetgeving op iemand van toepassing is, heeft altijd een enigszins willekeurig karakter. Gezien de ruime beleidsvrijheid die de wetgever heeft bij maatregelen op sociaal en economisch gebied en gezien de rechtvaardiging voor de verhoging van de AOW-leeftijd, zijn de gekozen leeftijdsgrenzen niet onredelijk.